Het college
Op 8 juli 2024 werd aan het gemeentebestuur gevraagd om advies uit te brengen omtrent de aanvraag voor de regularisatie van een paardenhouderij, uitbreiden van een buitenpiste en het bouwen van een loods, referentie omgevingsloket OMV_2023141665- referentie gemeente OMV_2023_00092.
Het advies wordt als bijlage gehecht aan deze beslissing.
Voorwaarden:
De gedeeltelijk voorwaardelijke vergunning wordt afgegeven onder volgende voorwaarden en/of lasten:
De gedeeltelijke vergunning kan verleend worden mits te voldoen aan de volgende voorwaarden:
- De uitbreiding van de buitenpiste wordt uit de vergunning gesloten. De buitenpiste blijft bijgevolg 1000 m².
- De verlichting van de bestaande buitenpiste dient te worden aangepast zodat geen hinder meer wordt veroorzaakt naar de onmiddellijk omgeving. Het plaatsen van lichtkappen dient de lichtbundels te richten naar de piste en lichtvervuiling naar de omgeving te voorkomen.
- De gracht Ecam B die oorspronkelijk over het terrein liep, maar werd ingebuisd, dient terug volledig opengemaakt te worden en hersteld te worden naar oorspronkelijke toestand. Zie ook advies van de Watering van Sint-Truiden.
- De aanbouw bij de bestaande stal dient gesloopt te worden aangezien ze zich te dicht bij de taludinsteek van de gracht Ecam B bevindt.
- De aanvrager dient te voorzien in een IBA (individuele behandeling van afvalwater) om het huishoudelijk afvalwater te zuiveren vooraleer het in de gracht geloosd mag worden. Zie ook advies van de Watering van Sint-Truiden. De aanvrager kan hiervoor best contact opnemen met Fluvius om de mogelijkheden te bespreken over een eventuele overname van het onderhoud en het beheer van de IBA (zie: https://www.fluvius.be/nl/aansluitingen/zuiveringsinstallatie-aanvragen).
- De aanvrager dient te voorzien in een groenaanplant rondom de volledige stapmolen met uitzondering van de toegangszone. De groenaanplant heeft een minimale hoogte van 2 meter.
- De aanvrager dient te voorzien in een groenaanplant rondom de volledige buitenpiste met uitzondering van de toegangszone.
- De groenaanplant dient te worden voorzien in streekeigen groen en dient zo te worden aangeplant dat de omheining van de buitenpiste visueel niet zichtbaar is in de omgeving. Dit kan bijvoorbeeld door het voorzien van een inheemse haag rondom het geheel.
- Het aanplanten dient uitgevoerd te worden in het eerstvolgende plantseizoen na het verkrijgen van de omgevingsvergunning..
- De aanvrager neemt alle nodige voorzorgsmaatregelen om de nieuwe aanplanting te laten slagen. Dit houdt een met zorg uitgevoerde aanplanting met kwalitatief degelijk plantgoed in, het gebruik van een steunpaal of wortelverankering indien nodig en zo nodig het aanbrengen van een bescherming tegen wild- en/of veelvraat.
- Bij uitval dient/dienen in het eerstvolgende plantseizoen de opengevallen plaats/plaatsen terug te worden ingevuld.
- De uitgegraven aarde van de wadi mag niet gebruikt worden voor het lokaal ophogen van het terrein. Deze aarde dient bijgevolg afgevoerd te worden van het terrein.
- De exploitant voorziet in een sleuf voor het kuiswater van de paarden/stallen met een afvoer naar een ondergrondse aalput. De mestvaalt dient te worden aangesloten op deze aalput. De aalput mag geen overloop hebben naar de nabijgelegen gracht. De mestvaalt dient te worden geconstrueerd met drie vloeistofdichte opstaande wanden en een vloeistofdichte vloer (cfr. Vlarem II – artikel 5.9.2.2. en artikel 5.9.8.5.). Elke lozing van mest is strikt verboden. De goot met afvoer naar de gracht dient onmiddellijk te worden dichtgemaakt.
- De vulplaats van de mazouttank/voertuigen dient te zijn voorzien van een voldoende draagkrachtige en vloeistofdichte bodem. Het bevoorraden van de tank en voertuigen dient te gebeuren op een overdekte locatie met een vloeistofdichte vloer om enige verontreiniging te voorkomen (cfr. Vlarem II – artikel 5.17.4.1.16.). Er dienen altijd absorptiekorrels in de buurt aanwezig te zijn. De tank dient binnen de twee maanden te zijn verplaatst.
- De mazouttank dient nog te worden gekeurd voor ingebruikname. Dit dient te gebeuren door een erkend deskundige of erkend technicus (cfr. Vlarem II – artikel 5.17.4.3.17.). Bovendien dient de tank mogelijk te worden ingekuipt. Dit is van toepassing bij enkelwandige of dubbelwandige tanks zonder permanent lekdetectiesysteem (cfr. Vlarem II – artikel 5.17.4.3.1.). De exploitant laat voor alle zekerheid ook de stookolietank bij de woning keuren. Deze bevindt zich namelijk in de nabijheid van een afvoergoot voor hemelwater. Elk risico op verontreiniging via deze afvoergoot moet worden voorkomen. Dit dient binnen de maand te zijn verwezenlijkt.
- In het kader van de risicobeheersing wordt er ook verwezen naar artikel 4.1.12.1. van Vlarem II. De exploitant dient de nodige brandpreventiemaatregelen, detectie-, nood- en interventiemaatregelen te nemen. Deze zijn mogelijks onvoldoende op de inrichting. Bij brand kunnen er nefaste gevolgen optreden op vlak van dierenleed. Een rondgang van de brandweer is vereist. De maatregelen opgelegd door de brandweer dienen te worden opgevolgd. Dit kan via: https://oost-vlaams-brabant.hulpverleningszone.be/. Dit dient binnen de drie maand te zijn verwezenlijkt.
- In het kader van de geproduceerde afvalstoffen dient de exploitant een contract af te sluiten bij een erkende inzamelaar conform de VLAREMA wetgeving. De verschillende afvalstromen dienen hierin te worden besproken. Dit dient binnen de drie maand te zijn verwezenlijkt.