Terug
Gepubliceerd op 18/11/2025

Besluit  College

di 18/11/2025 - 16:00

Omgevingsvergunning voor de regularisatie en uitbreiding van een paardenhouderij, referentie omgevingsloket OMV_2025031827 - referentie gemeente OMV_2025_00038

Aanwezig: Jo Roggen, Burgemeester
Chris Jamar, Stijn Doms, Eva Prouvé, schepenen
Herman Stiers, Algemeen directeur
Verontschuldigd: Danny Ruysen, Voorzitter bijzonder comité sociale dienst en schepen

Het college

Juridische basis
  1. Het decreet lokaal bestuur, inzonderheid art. 56.
  2. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
  3. Het besluit van de Vlaamse regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne en latere wijzigingen (VLAREM II)
  4. Het omgevingsvergunningendecreet en uitvoeringsbesluit
Probleemstelling

Het betreft een aanvraag voor de regularisatie en uitbreiding van een paardenhouderij.

Motivering

De omgevingsvergunning wordt als bijlage gehecht aan deze beslissing.

Het college van burgemeester en schepenen geeft de vergunning onder voorwaarde af aan de aanvrager.

 

De ingedeelde inrichting of activiteit omvat voortaan:

 

Rubriek

Omschrijving

Hoeveelheid aangevraagd

Hoeveelheid
gecoordineerd en vergund

Klasse

6.5.1°

brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen, bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde  motor(en): inrichtingen met maximaal 2 verdeelslangen (Nieuw) klasse 3

1 verdeelslang

1 verdeelslang

3

15.1.1°

Al dan niet overdekte ruimte waarin de volgende voertuigen gestald worden: 3 tot en met 25 motorvoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens, bromfietsen, motorfietsen of voertuigen zoals gedefinieerd in artikel 3, 73°, van de spoorcodex van 30 augustus 2013 zijn (Nieuw) klasse 3

7 voertuigen

7 voertuigen

3

17.3.2.1.1.1°b)

opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 17.1, 17.4 en rubriek 48 brandgevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen
opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 ()gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt ≥ 55 °C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 100 kg tot en met 20 ton voor andere inrichtingen dan de inrichtingen, vermeld in punt a (Nieuw) klasse 3

0,85 ton

0,85 ton

3

19.6.2°b)

opslagplaatsen van hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten), met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48 [...] , met een capaciteit van: als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied  meer dan 200 m³ tot en met 800 m³ in openlucht (Nieuw) klasse 3

400 m³

400 m³

3

28.2.c)1°

opslagplaats van dierlijke mest [...]:in een agrarisch gebied: van 10 m3 tot en met 5000 m3 (Nieuw) klasse 3

65 m³

65 m³

3

32.4.

rijscholen, inrichtingen voor ruiter-, draf-, ren- en mensport, inrichtingen voor verhuur en africhting van paarden en andere zadeldieren (Nieuw) klasse 2

1 buitenpiste

1 buitenpiste

2


De voorwaardelijke vergunning wordt afgegeven onder volgende voorwaarden en/of lasten:

1. De steenslagverharding van 41,60 m² aan de linkerzijde van de oprit wordt uitgesloten uit de vergunning en moet verwijderd worden.

2. De verlichting van de buitenpiste moet zodanig geplaatst te worden dat ze minimale hinder veroorzaakt naar de omgeving. Dit wil zeggen dat de lichtbundels enkel naar de piste gericht worden en dat er gebruik gemaakt wordt van lichtkappen om lichtverstrooiing te voorkomen.

3. De aanvrager zal zijn activiteiten uitvoeren binnen de normale gebruiksuren om geluidshinder en lichthinder in de avond te vermijden.

4. De voorwaarden uit het advies van de Watering van Sint-Truiden dienen strikt gevolgd te worden:

- de aanvraag dient te voldoen aan de provinciale hemelwaterverordening inzake buffering en infiltratie van hemelwater;

- De gebouwen/ingrepen op een doeltreffende manier beschermen tegen mogelijke (pluviale) overstromingen. Hoe dit kan gebeuren wordt duidelijk weergegeven in de brochure van de Vlaamse Milieumaatschappij. Hoe meer, en hoe groter, de ingrepen die door initiatiefnemer worden uitgevoerd, hoe lager het overstromingsrisico

- De aanvrager dient steeds mogelijke waterstromen naar de buurpercelen te vermijden en op eigen terrein op te vangen.

5. Er mag geen overloop voorzien worden van de infiltratievoorzieningen naar de riolering of gracht.

6. De uitgegraven grond van de wadi moet afgevoerd worden van het terrein en kan in geen geval worden gebruikt voor het lokaal ophogen van het terrein.

7. De aanvrager moet voorzien in een voldoende natuurintegratie conform het historisch bocagelandschap, zodat de schoonheidswaarde van het landschappelijk waardevol agrarisch gebied behouden blijft. Dit houdt minimaal in dat de voorziene groenstructuren worden aangeplant en tot volle wasdom gebracht. Ook de aanleg van de bovengrondse infiltratievoorziening moet op zo natuurlijk mogelijke wijze in het landschap voorzien te worden met een natuurlijke vorm en oevers. Voor de aanplant van één of meerdere houtkanten of bomenrijen ter herstel van het historisch agrarisch landschap moet door de aanvrager deskundig advies inzake agrarische landschapsintegratie ingewonnen worden. De groenaanplant rond de piste moet worden voorzien in streekeigen groen en dient zo te worden aangeplant dat de omheining van de buitenpiste niet zichtbaar is binnen de omgeving. De aanplantingen moeten uitgevoerd worden in het eerstvolgende plantseizoen na het verkrijgen van de omgevingsvergunning. De aanvrager neemt alle nodige voorzorgsmaatregelen om de nieuwe aanplant te laten slagen. Dit houdt een met zorg uitgevoerde aanplanting met kwalitatief degelijk plantgoed in, het gebruik van steunpalen of wortelverankering indien nodig en zo nodig het aanbrengen van een bescherming tegen wild-en/of veevraat. Bij uitval dient eventuele uitval opnieuw aangeplant te worden.

8. De bouwheer wordt er op gewezen omzichtig te werken ter hoogte van het openbaar domein. Bij ontegensprekelijke schade aan het openbaar domein aangericht door de bouwheer, zullen alle kosten aan hem doorverrekend worden.

 

BIJZONDERE MILIEUVOORWAARDEN

1. De exploitant voorziet in een afvoer van de mestvaalt naar een ondergrondse aalput. De aalput mag geen overloop hebben naar de nabijgelegen gracht. De mestvaalt moet worden opgetrokken drie vloeistofdichte opstaande wanden en een vloeistofdichte vloer (cfr. Vlarem II – artikel 5.9.2.2. en artikel 5.9.8.5.). Elke lozing van mest is strikt verboden.

2. De vulplaats van de mazouttank/voertuigen dient te zijn voorzien van een voldoende draagkrachtige en vloeistofdichte bodem. Het bevoorraden van de tank en voertuigen dient te gebeuren op een overdekte locatie met een vloeistofdichte vloer om enige verontreiniging te voorkomen (cfr. Vlarem II – artikel 5.17.4.1.16.). Er dienen altijd absorptiekorrels in de buurt aanwezig te zijn. De mazouttank dient nog te worden gekeurd voor ingebruikname. Dit dient te gebeuren door een erkend deskundige of erkend technicus (cfr. Vlarem II – artikel 5.17.4.3.17.). Bovendien dient de tank mogelijk te worden ingekuipt. Dit is van toepassing bij enkelwandige of dubbelwandige tanks zonder permanent lekdetectiesysteem (cfr. Vlarem II – artikel 5.17.4.3.1.). De exploitant laat voor alle zekerheid ook de niet-ingedeelde stookolietank bij de woning keuren. Deze bevindt zich namelijk in de nabijheid van een afvoergoot voor hemelwater. Elk risico op verontreiniging via deze afvoergoot moet worden voorkomen.

3. In het kader van de risicobeheersing wordt er ook verwezen naar artikel 4.1.12.1. van Vlarem II. De exploitant dient de nodige brandpreventiemaatregelen, detectie-, nood- en interventiemaatregelen te nemen. Deze zijn mogelijks onvoldoende op de inrichting. Bij brand kunnen er nefaste gevolgen optreden op vlak van dierenleed. Een rondgang van de brandweer is vereist. De maatregelen opgelegd door de brandweer dienen te worden opgevolgd. Dit kan via: https://oost-vlaams-brabant.hulpverleningszone.be/. Dit dient binnen de drie maand na de afronding der werken te zijn verwezenlijkt.

4. In het kader van de geproduceerde afvalstoffen moet de exploitant een contract af te sluiten bij een erkende inzamelaar conform de VLAREMA wetgeving. De verschillende afvalstromen dienen hierin te worden besproken. Dit dient binnen de drie maand te zijn verwezenlijkt.

 

Deze vergunning stelt de aanvrager niet vrij van het aanvragen en verkrijgen van andere vergunningen of machtigingen, als die nodig zouden zijn.